1907
Hergé werd op 22 mei 1907 geboren als Georges Prosper Remi in de Brusselse wijk Etterbeek. Hij was de zoon van Alexis Remi (1882-1970) en Elisabeth Dufour (1882-1946). Elisabeth is Vlaamse en werkt tot haar huwelijk als coupeuse. Alexis was een Waal en praktiserende Katholiek. Hij werkte bij het confectie-atelier Waucquez in St. Gilles. Hij had een tweelingbroer, Léon.
1908
In juni 1908 verhuist de familie Remi naar Rue de Theux 34, eveneens in Etterbeek. Dit was het huis van de grootouders van de kleine Georges, de ouders van zijn moeder.
1912
In maart 1912 wordt vlak vóór de geboorte van Paul Léon Constant Remi verhuisd naar een goedkoper appartement: Rue de Theux 91. In die tijd werd er regelmatig verhuisd, mede om financiële redenen.
1913
Georges gaat september 1913 naar de lagere school l’Athénée.
1914
Nadat de Duitsers in augustus 1914 Brussel bezetten gaan de scholen tijdelijk dicht. Na de heropening in october verhuist Georges naar de l’École Primaire Communale n° 3. Hij zit dan in de tweede klas en dan begint hij met het tekenen van een jongetje die tegen de Duitsers vecht.
Eind van het jaar verhuist de familie weer terug naar Elsene, nu naar no. 93 aan de Rue de Theux.
1917
Enkele jaren later, in 1917, wordt het huis aan de Rue de Theux op no. 34 gekocht en wordt er voor de zoveelste keer verhuisd.
1918
Maart 1918 maakt Georges een tekening in het poëzie-album van vriendinnetje Marie-Louise van Cutsem (bijnaam Milou) met de opdracht “Voor mijn vriendinnetje Marie-Louise”.
1920-1925
Vader Alexis is van plan zijn zoon een baantje te laten zoeken omdat hij op school matig presteert. Maar zijn baas, Henry van Roye-Waucquez, adviseert hem om Georges naar een Katholieke school te sturen. Waucquez had het niet zo op openbare scholen, vandaar.
In de jaren twintig verlaat hij het voortgezet onderwijs aan het Collège Saint-Boniface, een aartsbisschoppelijke school met paters als leraren. Georges is een goede leerling die zelfs tot de toppers behoort, behalve voor tekenen want daar scoorde hij middelmatig.
Hij gaat na twee jaar van de Boy-scouts de Belgique naar de Fédération des Scouts catholiques. Hij wordt leider van de “Eekhoorns” en krijgt als padvindersnaam Reintje de Vos.
Na zijn opleiding treedt Georges in dienst bij de krant Le petit Vingtième op de abonnementenafdeling.
Wanneer Georges en Milou plannen hebben om zich te verloven steekt de familie van Milou daar een stokje voor. Een jongen die zijn tijd verdoet met tekenen is geen partij voor een van Cutsem! De verliefden krijgen een contactverbod en de relatie is over.
1926-1927
In juli 1926 signeert Georges voor het eerst zijn werk met Hergé, zijn initialen omgekeerd en dan fonetisch gespeld. Dit gebeurt met de verschijning van TOTOR, C.P. DES HANNETONS in het padvindersblad Le Boy-scout de Belge. Er zullen uiteindelijk tot juli 1929 26 afleveringen verschijnen.
Zijn ouders zien toch wel wat in zijn tekencapaciteiten en besluiten hem naar tekenles te sturen. Die lessen werden gegeven in L’école Saint-Luc waar Hergé plompverloren vóór een groot heiligenbeeld werd gezet. Geen succes voor een jongen die alleen maar kleine mannetjes wilde tekenen… Hij heeft Saint-Luc nooit meer van binnen gezien!
Hij vervulde zijn dienstplicht in 1926/1927 en werd van soldaat bevorderd tot korporaal en later sergeant. Hij bleef in die periode Totor tekenen en maakte ook illustraties voor de uitgaven van L’Action catholique ACJB.
Bij Le petit Vingtième is het directeur abbé Norbert Wallez die Hergé aanspoort om veel te lezen en te leren zodat hij zichzelf verder ontwikkelt. Bovendien gaf hij hem aardig wat verantwoordelijkheid op fotografie- en ontwerpgebied. Voor de bijlagen van de krant (artistiek-literair-op vrouwen gericht) krijgt de jonge Hergé de verantwoording voor de lettering, plannen, kaarten, portretten, illustraties enz.
1928
Begin 1928 verlooft Hergé zich met Germaine Kieckens, secretaresse van Norbert Wallez.
Op 1 november 1928 verschijnt het eerste nummer van Petit Vingtième, een wekelijkse bijlage voor de jongere lezers. Hergé krijgt de volledige verantwoording van abbé Wallez.
Hij illustreert op basis van een scenario van sportverslaggever Desmedt – die signeert met Smettini – LES AVENTURES DE FLUP, NÉNESSE, POUSSETTE and COCHONET. Hij is er niet erg enthousiast over, tot januari 1929 verschijnen er 20 afleveringen.
1929
Om een eind te maken aan deze saaie serie begint Hergé met zijn eerste verhaal met tekstballonnen zoals dan ook in Amerikaanse comics als Bringing up father of het Franse Zig et Puce van Alain Saint-Ogan voorkomen. Dit betekent het ontstaan van Tintin, Reporter du petit Vingtième – Au pays des Sovjets dat verschijnt in no. 11 van 10 januari 1929. Tot 1 mei 1930 verschijnen er 137 afleveringen, plus 2 op 8 mei onder de titel Tintin revient. De laatste besteedde uitgebreid aandacht aan de “terugkeer” van Kuifje uit de Sovjet Unie.
1930
Op 23 januari 1930 verschijnt de eerste aflevering van Quick et Flupke, gamins de Bruxelles. Tot in 1940 zullen er nog 309 volgen.
Op 8 mei volgt dan de triomfantelijke terugkomst van Kuifje en Bobbie op het Gare du Nord. Het oorspronkelijke idee was van een verslaggever maar Hergé vond het helemaal niks. Abbé Wallez zag er echter de publiciteitswaarde van in en hij kreeg gelijk. Een grote menigte reageerde met een warm applaus op een toespraak van Kuifje vanaf het balkon.
Op 5 juni begint Tintin au Congo, de week daarop gevolgd door de cover van Le Petit Vingtième met het vertrek van Kuifje en Bobbie vanaf het gebouw van Au Bon Marché.
Er verschijnen 110 afleveringen , de laatste op 11 juni 1931.
26 october publiceert het Franse Coeur Vaillants ook Tintin et les Sovjets.
1931
9 juli 1931 keert Kuifje terug uit Congo, wederom onder grote belangstelling op het Gare du Nord.
Op 3 september, nauwelijks bekomen van het avontuur in Afrika, vertrekt Kuifje alweer voor een nieuw avontuur: Tintin, reporter en Amérique. Tot 20 october 1932 zullen er 118 afleveringen verschijnen. Hergé begint zich dan meer te interesseren voor documentatie materiaal en begint met het lezen van het boek L’Histoire des Peaux-rouges van Paul Coze.
1932
Op 20 juli trouwen Hergé en Germaine Kieckens in de Saint-Roche kerk in Brussel. Abbé Wallez leidt de dienst.
Een maand later, op 20 augustus, betrekt het jonge echtpaar een appartement op Knapenstraat 24 in Schaarbeek. Ze wonen daar tot 1936 en in dit huis werkt Hergé aan De sigaren van de Farao en, mede dank zij Tchang, aan De Blauwe Lotus.
Nadat de eerste drie albums werden uitgegeven door Editions du Petit Vingtième treedt daarna Casterman op als uitgever.
1934
Op 3 januari wordt Atelier Hergé opgericht, samen met ontwerper José de Launoit en secretaresse Adrien Jacquemotte. Hergé huurt een ruimte op het adres rue Roppe 9 in Brussel.
Op 8 februari verschijnt in Le petit Vingtième de eerste aflevering van Popol et Virginie au Far-West. Tot 16 augustus worden het 50 afleveringen.
De firma wordt op 13 juli ontbonden en gaat zonder Jacquemotte verder op Quai des Péniches 9 in Laeken, deelgemeente van Brussel.
Voor De Blauwe Lotus gaat Hergé op zoek naar meer documentatie over het land waar het Kuifje-avontuur zich afspeelt en komt dan in contact met Tchang Tchong-Jen, student aan l’Académie des Beaux-Arts in Brussel. Dit contact zorgt er voor dat Hergé meer werk maakt van beschikbare documentatie.
1935
Het Gebroken Oor komt uit, er verschijnen van 5 december 1935 tot 25 februari 1937 in totaal 128 afleveringen.
1936
Georges en Germaine verhuizen op 30 januari naar Place de la Mai 12.
1937
Om te controleren of hij de kusten juist heeft weergegeven voor De Zwarte Rotsen reist Hergé naar Sussex.
1938
Er verschijnt weer een nieuw avontuur, De scepter van Ottokar. Van 4 augustus 1938 tot 10 augustus 1939 verschijnen er 108 afleveringen.
1939-1940
Op 28 juni verhuist het echtpaar naar Watermael-Boitsfort, Avenue Delleur 17. Ze wonen er tot 1953. In het pand wordt ook Les Studios Hergé gevestigd. Ook werkt Jacobs hier aan het updaten van de vooroorlogse albums.
Van 7 tot 28 december verschijnen er vier strips in L’Ouest, een satirisch Brussels weekblad. De titel is Monsieur Bellum en laat weinig aan duidelijkheid te gissen: “Hitler est un fou!”. Door de bezetting wordt de serie gestopt.
De eerste aflevering van Het Zwarte Goud verscheen op 28 september 1939 maar werd onderbroken toen Hergé werd gemobiliseerd en als reserve-luitenant het leger in ging. Uiteindelijk stopte de serie bij aflevering 56 toen Le Petit Vingtième vanaf 8 mei 1940 door de bezetter werd verboden.
In de paniek na de eerste bommen op Brussel besloten George en Germaine te vluchten en vonden onderdak in de Auvergne bij Jacques Dumas, als tekenaar bekend onder de naam Marijac. Ze blijven daar tot de capitulatie, waarna ze weer naar België teruggaan.
In october krijgt Hergé van Raymond de Becker, hoofdredacteur van de Brusselse krant Le Soir de verantwoording voor een wekelijkse bijlage voor de jeugd, met assistentie van Jacques van Melkebeke, tekenaar, ontwerper en schrijver. De krant zelf werd inmiddels gecontroleerd door de Duitsers. Van Melkebeke wordt later hoofdredacteur van het Weekblad Tintin.
Op 17 october verschijnt De krab met de gulden scharen op twee stroken in Soir Jeunesse. Het duurt echter niet lang want door de oorlog ontstaat er papierschaarste en op 3 september 1941 valt het doek voor de bijlage.
Vlak daarna wordt het avontuur vervolgd in Le Soir zelf, zij het in afgeslankte vorm.
1942
Na enige aarzeling gaat Hergé akkoord met het verzoek van Casterman om de volgende avonturen in kleur te maken en standaard 62 pagina’s per album. Dat betekent een enorme klus om de vooroorlogse albums aan te passen. Hergé informeert Casterman dat hij het plan heeft om een gespecialiseerd atelier op te richten.
Zijn eerste medewerkers zijn Eugène van Nyverseel (Evany)en zijn vrouw Germaine, daarna komen Edgar-Pierre Jacobs en Alice Devos er bij. Uiteindelijk werkt er een team van 6 personen vanuit het huis van Hergé. Marcel Dehay
Wordt zijn persoonlijk secretaris.
De geheimzinnige Ster is het eerste album dat origineel in kleur verschijnt, gevolgd door Het geheim van de Eenhoorn, beide met 62 pagina’s.
1943-1944
Het geheim van Scharlaken Rackham, van 19 februari tot 23 september 1943, wordt direct daarna opgevolgd door De zeven kristallen bollen, van 16 september 1943 tot 3 september 1944, de dag dat Brussel werd bevrijd.
Alle uitgevers die op enige wijze tijdens de bezetting hebben meegewerkt aan de verschijning van kranten krijgen van de hoogste baas van de geallieerden een publicatieverbod. Hergé wordt hierdoor ook getroffen en wordt gearresteerd. Hij wordt snel weer vrijgelaten en zijn dossier krijgt geen vervolg. Wel worden de albums verboden en Hergé verdwijnt ’n jaar of twee uit de publiciteit. Er wordt zelfs gesuggereerd dat hij dood zou zijn…
1945
Hergé werkt samen met Edgar P. Jacobs een plan uit om realistische strips te gaan maken onder het pseudoniem Olav. Ze maken een kleine serie om aan eventuele uitgevers aan te bieden. Eén daarvan is in Western stijl en wordt toevertrouwd aan de jonge Paul Cuvelier die tekent voor de 33 pagina’s van De avonturen van Tom Colby: De geheimzinnige canyon.
Auteur: Gé Bom
1946, weekblad Kuifje
In de periode na de bevrijding van Brussel moet Hergé zich een nieuwe plek zien te verwerven. Door een deel van de bevolking wordt hij gezien als één van de collaborateurs die met de bezetter heeft ‘geheuld’. Voor hen was het duidelijk: de krant Le Soir was door de bezetters geconfisqueerd en medewerking aan die krant werd gezien als landverraad.
In België hebben na de bezetting zeer velen zich voor de Rechtbank moeten verdedigen tegen de aanklacht landverraad, in alle verschillende vormen. En veel van Hergé’s oude vrienden en collega’s zijn zwaar gestraft, tot de doodstraf aan toe. Hergé zelf, die vond dat hij met het tekenen van zo’n onschuldige strip als Kuifje niet veel had misdaan, werd enige tijd op non-actief gezet.
Maar dank zij een goed netwerk kon Hergé de dans ontspringen. Toch zou er bij een klein deel van de bevolking de rest van zijn leven iets aan hem blijven kleven; iets wat Hergé liever wilde vergeten.
Hergé werd dus niet meteen bij een krant of tijdschrift met open armen ontvangen, maar gelukkig kwam hij Raymond Leblanc tegen. Leblanc, een oud verzetsman, liep al enige tijd rond met het idee een nieuw tijdschrift voor de jeugd op te richten, naast Spirou / Robbedoes, die toen al beschikbaar was. En welke stripheld zou beter de kern van dat nieuwe blad kunnen vormen dan Kuifje?
Leblanc en Hergé formeerden een mooi team, met de volgende klinkende namen: Edgar P. Jacobs, Jacques Laudy, Jacques van Melkebeke en Paul Cuvelier. Op 26 september 1946 verscheen het eerste nummer van Weekblad Tintin / Kuifje – en meteen met een Vlaamse c.q. Nederlandstalige variant.
Hergé was tijdens de bezetting begonnen met het dubbelverhaal de 7 Kristallen Bollen en De Zonnetempel; de lezers hadden zo’n 18 maanden moeten wachten op het vervolg. Geen wonder dat het tijdschrift een geweldig succes was. En, in tegenstelling tot Le Petit Vingtième van voor de oorlog, werd dit tijdschrift meteen in kleur gedrukt.
Het was het begin van een lange periode van samenwerking tussen Hergé en Raymond Leblanc; een samenwerking die zeer positief was voor de verdere ontwikkeling van de strip Kuifje, maar tegelijkertijd werd gekenmerkt door veelvuldige botsingen. Hergé was weliswaar een aimabel mens, maar Leblanc werd vaak getergd door het feit dat Hergé te pas en te oppas een tijdlang zijn werkzaamheden aan de strip Kuifje staakte – ook al kón Hergé op die momenten niet anders.
1946 en verder: Weekblad Kuifje, de ontwikkeling
De medewerkers van het eerste uur zijn al genoemd: Edgar P. Jacobs, Jacques Laudy, Jacques van Melkebeke en Paul Cuvelier.
Maar de faam van het tijdschrift trok al snel allerlei andere goede Belgische, en later ook Franse striptekenaars aan, zoals: Bob de Moor, die vanaf 6 maart 1950 in dienst trad. Eerst nog maar op tijdelijke basis, maar vanaf 1954 deed hij dat op full time basis. Hij zou tot aan het overlijden van Hergé de rechterhand van de meester worden, en ook na het overlijden van Hergé bleef hij nog een paar jaar voor de Studios werken, tot aan 1986.
Jacques Martin, ook een tekenaar die zowel aan zijn eigen strips werkte als een van de vaste medewerkers aan de strip van Kuifje. Hij was in dienst van de Studios Hergé van 1 februari 1954 tot aan 31 december 1972.
Roger Leloup, tekenaar en assistent van zowel Hergé als van Martin. Een van de dingen waar Leloup vrij bekend door is geworden, is zijn ontwerp van de Carreidas Jet 160, in Vlucht 714 naar Sydney. Hij werkte voor de Studios van maart 1955 tot aan 1969. Toen begon Leloup met zijn eigen werk, waarvan Yoko Tsuno het bekendste is.
Behalve aan striptekenaars, bood Studios Hergé ook werk aan ‘coloristes’, d.w.z. vrouwen die de strips inkleurden. De belangrijkste twee waren Josette Baujot en France Ferrari (vanaf November 1955). Maar, als coloriste wellicht van minder belang, voor Hergé des te meer: Fanny Vlamynck kwam als coloriste – in Juli 1955 – en ging weg als vriendin van ‘de baas’. Daarover later meer.
Tot slot nog een paar andere belangrijke medewerkers bij de Studios. Marcel Dehaye was tot 1953 privé secretaris van Hergé; zo verzorgde hij een groot deel van de beantwoording van de fanmail voor Hergé en hij regelde veel contacten met zakenrelaties, in elk geval wanneer die niet op het terrein van Casterman of Lombard lagen.
Dehaye werd opgevolgd door Boudewijn Van den Branden de Reeth, die jarenlang de rechterhand én vertrouwensman van Hergé was.
Een leuke positie had Alexis Remi, de vader van Hergé. Alexis was met name verantwoordelijk voor de opbouw en het onderhoud van het archief van Hergé. Geen onbelangrijke taak, gezien de hoeveelheid foto’s en andere afbeeldingen die Hergé en zijn medewerkers gebruikten bij het tekenen van de verhalen. Alexis werkte bij de Studios tot aan zijn dood op 6 juni 1970; hij was toen 87 jaar! Op deze foto is hij de tweede van rechts:
1948, Tintin in Frankrijk
Op de Franse stripmarkt gebeurde ook wel het een en ander. Ten tijde van de bezetting werd de Kuifjestrip eerst in Coeurs Vaillants gepubliceerd, en sommige verhalen – zoals Tintin au Congo, maar toen onder de titel ‘Tintin au brousse’- werden nog eens herhaald. Een paar verhalen die in Le Soir waren verschenen werden aan het eind van de bezetting ook in Coeurs Vaillants geplaatst. Het was dan ook begrijpelijk dat toen Hergé eenmaal zijn werk in België had hervat, CV er als de kippen bij was om opnieuw de publicatierechten voor Frankrijk te claimen.
De verhalen de 7 Kristallen Bollen en De Zonnetempel verschenen dan ook in CV. De herstart na de oorlog vond plaats op 30 november 1947. Maar, in de loop der jaren waren er veelvuldig kleine en soms wat grotere strubbelingen tussen Hergé en de directie van CV.
Toen, in 1948, Georges Dargaud met Raymond Leblanc en Hergé contact opnam om Weekblad Tintin in Frankrijk te mogen uitbrengen, aarzelde Hergé niet al te lang om met Dargaud in zee te gaan. Ook in Frankrijk zou het tijdschrift “Tintin” gaan heten, en dus niet meer CV, en dit zou waarschijnlijk ook de verkoop van albums een extra impuls geven. CV was zeer, zeer teleurgesteld met dit besluit en eerlijk gezegd is dat tijdschrift, zonder de bijdrage van Hergé, langzaam maar zeker bloedeloos ten onder gegaan. De Franse versie van Tintin verscheen vanaf 16 september 1948 en daarin stond de heruitgave van het verhaal Tintin au pays de l’or Noir, oftewel Het Zwarte Goud. Dit verhaal was eind 1939 in LPV gestart en in 1940, bij het uitbreken van de oorlog, gestaakt. De laatste aflevering van het verhaal verscheen op 23 februari 1950; ook tussen de start en de finish van het verhaal hebben de lezers flink geduld moeten opbrengen voordat Hergé weer zijn eigen accu had opgeladen om verder te gaan.
1950
Op 30 maart 1950 startte in Weekblad Kuifje het dubbelverhaal Raket / Mannen op de Maan. Een verhaal waar Hergé weer eens alles voor uit de kast haalde en zich grondig liet documenteren. Maar, het had toch ook weer een weerslag op de (geestelijke) gezondheid van de schrijver. De jaren van hoge werkdruk begonnen steeds meer hun tol te eisen, waardoor het verhaal vaak onderbroken moest worden. De lezers maar wachten, en Raymond Leblanc maar mopperen … Uiteindelijke duurde het van 30 maart 1950 tot aan 30 december 1953 dat het verhaal kon worden voltooid.
Ook in 1950, en wel op 6 april, werd het hierboven al vaker genoemde “Studios Hergé” opgericht; het was het bedrijf dat de tekenaars en coloristes die Hergé ondersteunden, in dienst nam. Zij waren dus niet in dienst van Weekblad Kuifje. Een aantal jaar na het overlijden van Hergé werd dit bedrijf omgedoopt tot MOULINSART.
1952
Hergé was een man die van snelle auto’s en hard rijden hield. Diverse van de auto’s die hij in zijn verhalen tekende, had hij zelf ook in bezit. Maar helaas, soms reed Hergé ook iets te hard dan wel onbesuisd. In 1952, op 17 februari, veroorzaakte hij een ongeluk – deels ook omdat een afslaande auto wellicht niet tijdig had aangegeven dat die van richting zou veranderen. Hergé hield niet veel aan het ongeval over, maar Germaine, zijn vrouw, werd zwaar gewond. Zij zat daarna maanden lang in een rolstoel, maar ook de rest van haar leven ondervond ze er de gevolgen van.
1954
Aan het eind van 1954 – vanaf 22 december – startte het verhaal De Zaak Zonnebloem. Dit keer had Hergé er voor gezorgd, samen met zijn medewerkers, dat het hele scenario al vanaf het begin was uitgeschreven. Omdat dit verhaal de kenmerken heeft van een ware detective, was het absolute noodzaak om scenario tot in de details uit te werken, én om te voorkomen dat er tijdens de publicatie opnieuw een pauze zou moeten worden ingelast vanwege een eventuele burn out van de schrijver. Op 22 Februari 1956 stond de laatste aflevering in Weekblad Kuifje.
1956
In 1956 had Hergé zijn periode van depressie, dan wel burn out, achter de rug. Nu kon hij zich rustig gaan wijden aan de voorbereiding van het nieuwe verhaal, Cokes in Voorraad. Een ander gevaar lag echter op de loer: Studios Hergé had een nieuwe coloriste aangenomen, te weten Fanny Vlamynck. Blijkbaar was het in die tijd erg druk op de Studios, want zowel Hergé als Fanny werkten vaak tot in de avond door. En op één van die avonden sloeg de vonk over, want het stel werd verliefd.
Op de foto ziet u rechts van Hergé France Ferrari, Fanny en Alexis Remi, de vader van Hergé.
Het was geen onbezorgde relatie waar ze aan begonnen; Hergé was immers 27 jaar ouder dan Fanny, hij was zelfs ouder dan de vader van het meisje. In elk geval zou de relatie de komende 21 jaar voor veel hoofdbrekens zorgen, met name omdat Germaine Hergé absoluut niet wilde loslaten.
1958
Het verhaal na Cokes in Voorraad, zou Kuifje in Tibet worden. Tibet, de zoektocht naar de vermiste Tchang, Tibet, met zijn pure, maagdelijk witte sneeuwvelden. En Hergé? Die worstelde met zijn gevoelens ten aanzien van Fanny, en de pijn die hij zou hebben als hij Germaine, zijn trouwe compagnon, zou verlaten.
Hierdoor viel Hergé terug in een depressie. In een later afgenomen interview met Numa Sadoul (1974), zou Hergé verklaren dat hij zich in die tijd genoodzaakt voelde om bij de Zwitserse psychiater Jung in behandeling te gaan. Deze zei hem dat hij zich moest loslaten van de witte demonen. Heel makkelijk ging dit proces niet, maar na verloop van tijd kon Hergé iets makkelijker de nieuwe toestand in zijn privé situatie accepteren en opnieuw aan de slag gaan met zijn nieuwe verhaal. De eerste aflevering stond op 17 september 1958 in Weekblad Kuifje, de laatste op 25 november 1959.
Het jaar 1958 bracht nog een ander, leuk bericht: Uitgeverij Lombard liet een nieuw kantoorgebouw bouwen, op de kop van avenue Paul-Henri Spaak. En boven op dat gebouw werd een reusachtige lichtreclame van Kuifje en Bobbie geplaatst. Een reclame die tot op de dag van vandaag te bewonderen is. Het gebouw werd geïnaugureerd op 13 september 1958.
1959
De ster van Hergé bleef stijgen; zijn albums vlogen als warme broodjes over de toonbank en er kwam steeds meer belangstelling voor ‘de man achter Kuifje’. In 1959 resulteerde dat in het boek Le Monde de Tintin (bij uitgeverij Gallimard – jaren later de eigenaar van uitgever Casterman!), geschreven door Pol Vandromme.
Hoewel de relatie tussen Hergé en Fanny min of meer geheim was – Hergé bleef formeel tot 1977 getrouwd met Germaine – kwam Hergé er door zijn jonge vriendin nu zelf ook eens toe om te gaan reizen, in de voetsporen van Kuifje. Zo bezocht hij in 1959 Italië, Sicilië, Corsica, Engeland, Zweden, Denemarken en Griekenland.
En op het persoonlijke vlak openbaarde zich een andere interesse: Hergé werd verzamelaar van moderne kunst. De man die in een strip van Kwik en Flupke, in 1939, nog de draak stak met moderne kunst, was er inmiddels een groot fan van geworden.
1961
Door de aandacht die Hergé aan Fanny wilde besteden, werd het werk aan een nieuw verhaal over Kuifje weer wat naar de achtergrond verdreven. Dit geheel tot ontevredenheid van Raymond Leblanc én de lezers van weekblad Kuifje. Maar vanaf 4 juli 1961 werd de draad weer opgepakt, en wel met het verhaal De Juwelen van Bianca Castafiore. Ruim een jaar later, op 4 september 1962, werd het verhaal in het weekblad voltooid en in 1963 lag het album in de winkels.
En er was meer aan de hand: na het succes van de strip, zou er een vervolg komen in een speelfilm. Dat gebeurde in 1961, met de film Tintin et le Mystère de la Toison d’Or, oftewel Kuifje en het geheim van het Gulden Vlies. In de hoofdrol speelde Jean-Pierre Talbot, die daarmee de rest van zijn leven de personificatie werd van Kuifje. Wilt u hem eens live zien, ga dan naar een jaarvergadering van les Amis de Hergé, daar is hij een vaak geziene gast. De film was een redelijk succes en een paar jaar later, in 1994, kwam het vervolg met Kuifje en het geheim van de blauwe sinaasappels.
1964, 1965
In 1964 had Hergé kritiek gekregen van de Engelse uitgeverij Methuen. Men vond dat in De Zwarte Rotsen de situatie in Engeland wel érg verouderd was. Dat vond Hergé ook wel, en wellicht dacht hij dat een nieuwe versie tevens een flinke extra omzet met zich mee zou brengen. Dus stuurde Hergé Bob de Moor op pad om allerlei situaties – auto’s, gebouwen, landschappen, politiemensen – te tekenen. De nieuwe versie van De Zwarte Rotsen was vooral van de hand van Bob. Het nieuwe verhaal startte op 1 juni ’65 in Weekblad Kuifje.
1966
Na de hertekening van De Zwarte Rotsen was het tijd voor een nieuw Kuifje-avontuur: Vlucht 714 naar Sydney. Met dit verhaal speelde Hergé in op de collectieve gekte van de zestiger jaren toen menigeen geloofde in UFO’s. Och, wie ook niet? De ‘bewijzen’ logen er niet om, voor wie het wilde geloven. Het verhaal startte op 27 september 1966 in Weekblad Kuifje en de laatste aflevering was op 28 november 1967.
1970, 1971
In 1970, op 6 juni, overlijdt Alexis Remi, de vader van Hergé. Tot aan zijn overlijden werkte hij voor zijn zoon, met name als archivaris. Hij werd 87 jaar.
Met Fanny aan zijn zijde werd Hergé steeds reislustiger. Vijftig jaar nadat Kuifje naar de VS werd gestuurd om er indianen te ontmoeten, gingen Hergé en Fanny in 1971 naar Amerika. Zij ontmoetten daar indianen van de stam de Sioux, in Zuid Dakota.
1974 – 1976
En weer hebben de fans lang moeten wachten op een nieuw verhaal van hun held Kuifje. Hun wachten werd beloond op 29 september 1975, toen in Weekblad Kuifje de eerste aflevering verscheen van Kuifje en de Picaros. Voor vele fans was dit laatste verhaal een teleurstelling. Niet zozeer omdat het grootste deel van het tekenwerk werd uitgevoerd door Bob de Moor, maar omdat de ‘oude charme’ en het goede scenario ontbraken. De publicatie van het verhaal werd afgerond op 13 april 1976, het album verscheen later dat jaar.
In 1974 besloot Hergé toe te geven aan een zeer vriendelijk verzoek van een – tot dan toe nog geheel onbekende – Numa Sadoul. Sadoul wilde Hergé nu eens ‘echt en diepgaand’ interviewen. Hergé stemde toe, en gaf een voor die tijd opmerkelijk eerlijk interview. Maar .. later werd bekend dat ook toen nog het verhaal op tientallen punten door Hergé werd gecorrigeerd en hele stukken werden geschrapt. De fans waren echter tevreden met de openbaringen van de meester, elke ‘bekentenis’ werd als de grootste diepzinnigheid opgezogen. Pas later, toen sommige onderdelen door anderen werden gerelativeerd, begrepen de fans dat er nog veel meer achter Hergé zat. In elk geval werd ‘Entretiens avec Hergé’ (gepubliceerd in 1975) in dankbaarheid ontvangen.
1977
De relatie tussen Fanny en Hergé ontstond in 1956; pas in 1977 – dus 21 jaar later! – kon de scheiding tussen Hergé en zijn 1e vrouw Germaine uitgesproken worden; dat gebeurde op 28 maart. En dat kon alleen nog maar, omdat er vlak daarvóór een nieuwe wet in België aangenomen was, waarbij een stel, ook zonder beider toestemming, kon scheiden. Spoedig daarna, op 20 mei, traden Hergé en Fanny in het huwelijk. Fanny, geboren op 1 augustus 1934, was 22 toen ze haar relatie met Hergé begon en dus 43 toen ze eindelijk met de grote liefde van haar leven kon trouwen.
1980
Relatief kort na zijn huwelijk met Fanny worden de eerste symptomen van een ziekte van Hergé zichtbaar. Zo rond 1980 merkt Hergé dat hij steeds sneller moe wordt en dat hij aan bloedarmoede lijdt. Hij wordt behandeld, maar veel verbetering zit er niet meer in. Pas later wordt de diagnose van leukemie vastgesteld.
1981
In 1981 gaat een oude wens van Hergé in vervulling. Zijn Chinese vriend uit de jaren’30 is in China opgespoord en kan, na vele jaren voorbereiding, de reis naar Europa gaan maken. Ruim 47 jaar nadat Tchang uit Brussel vertrok, komt hij op 18 maart ’81 weer aan op het vliegveld van Brussel, waar hij in de armen valt van zijn oude makker Hergé – voor de camera’s van tientallen journalisten en fotografen.
Het is natuurlijk een zeer emotioneel weerzien, maar Hergé is dan al iets te vermoeid om er echt van te kunnen genieten. Tchang daarentegen lijkt topfit en geniet van alle belangstelling.
1983
Op 3 maart 1983, rond 22.00 uur, overlijdt Hergé in het ziekenhuis Saint-Luc, in Woluwe-Saint Lambert, een voorstad van Brussel. Ongeveer een week later wordt hij begraven op de begraafplaats van Dieweg in Ukkel.
1983 is dus het jaar geworden dat de wereld en zijn fans afscheid gaan nemen van Hergé. Vlak na het overlijden, publiceerde Casterman het fameuze boek ‘Le Monde d’ Hergé’ (de wereld van Hergé) van Benoît Peeters. Het is een boek waardoor vele liefhebbers van de strip Kuifje één stap verder gaan maken, en liefhebbers van het werk van Hergé zullen worden. Dankzij dit boek ontdekken vele fans voor het eerst de oude zwart/wit albums van vóór 1940, Le Petit Vingtième met alle prachtige covers, en al het andere werk van Hergé, zoals zijn reclame-uitingen.
1986
Na het overlijden bleek wat Hergé tijdens zijn leven al vaak had gezegd waar te zijn: hij wenste dat de serie niet door anderen zou worden voortgezet. Zijn weduwe Fanny heeft in de jaren daarna er voor gezorgd dat die wens werd geëerbiedigd. Wel zou in 1986, op 8 oktober, nog het album Kuifje en de Alfa Kunst verschijnen.
Auteur: Jan Aarnout Boer